Blog

Hulpverlening deel 1:

Opgroeien met autisme

 

Dit is het eerste deel in een blogreeks over het thema hulpverlening. Het onderwerp van dit blog is opgroeien met autisme, waarbij mijn persoonlijke ervaringen centraal staan.

 

Een nieuwe omgeving

Ik was een vrolijk kind. Ik speelde veel buiten, alleen en met andere kinderen, zowel in de straat waar ik woonde als op school. Maar nadat ik verhuisd was en op een andere school begon in groep vier ging het ineens niet meer vanzelf. Ik kreeg ruzie met mijn klasgenoten. Van de gebeurtenissen dat jaar weet ik niet veel meer, behalve dat de juf mij en de klasgenoten die me naar mijn idee hadden gepest uitnodigde voor een gesprek. Daarna veranderde er niet veel. Waardoor ik opviel als afwijkend wist ik zelf niet. Mijn moeder heeft me erover verteld. Misschien was dat iets anders dan wat mijn klasgenoten opviel. Wederom: dat weet ik niet. Ik zal ze gevraagd hebben wat ik verkeerd deed, maar geen antwoord gekregen hebben waar ik iets mee kon.

 

Bijzonderheid

Wat mijn moeder vertelde, is dat ik als kind soms niet reageerde als iemand me een duw gaf of iets onaardigs tegen me zei. Dat herken ik nu. Als ik twijfel, of gewoon niets weet te zeggen, probeer ik afstand te nemen en te observeren. Ik zeg wat ik anderen heb horen zeggen. Ik blijf observeren om te leren én om na te gaan of de situatie veilig genoeg is voor iemand die niet sociaal handig is. Of ik ga weg. Het klinkt misschien dramatisch als ik beschrijf hoe ik geleerd heb om me sociaal te handhaven, maar het is veel moeilijker voor me geweest dan het momenteel is. Steeds vaker gaat het wél vanzelf.

 

Nog geen begeleiding nodig

Op de basisschool heb ik me nog lang kunnen redden zonder professionele begeleiding. Ik denk dat het me nog niet zo veel moeite kostte om mezelf staande te houden. Ik had namelijk wel contacten, zoals de buurtkinderen en minstens één vriendin van mijn vorige school. Daarnaast zal er nog niet veel zelfstandigheid van me gevraagd zijn als kind.

 

Mijn eerste ervaringen met hulpverlening

Toen ik negen was begon ik met sociale vaardigheidstraining in een groep, gevolgd door twee jaar individuele sociaalemotionele begeleiding in dezelfde praktijk. In groep acht kreeg ik mijn eerste diagnose: NLD, een leerstoornis. Pas gedurende mijn middelbareschooltijd ging het echt niet goed met me. Ik ging nog steeds naar een psycholoog, maar nu elders in de stad omdat de praktijk waar ik eerder naartoe ging was gestopt. In de brugklas was het nog wel gezellig, met een groep bij wie ik in de pauzes ging zitten en een aantal meiden met wie ik bevriend aan het raken was.

 

Een verspilling van geld en moeite

Helaas ging het in de jaren daarna bergafwaarts. Ik werd gepest, probeerde af en toe vrienden te maken maar slaagde daar niet lang in, en had eetproblemen omdat ik zo slecht in mijn vel zat. Wel had ik een ‘rugzakje’ waar de school mijn twee begeleiders uit betaalde. Aan die begeleiders had ik niet veel. De ene begeleider hielp zich ook bezig met mijn medeleerlingen door over mij te praten met hen. Bij die bijeenkomsten mocht ik niet aanwezig zijn, zodat ze ‘meer zouden durven te zeggen’ over me. Het was erg onprettig voor me dat hoe de rest van mijn klas met mij omging deels bepaald werd zonder mijn aanwezigheid en medeweten. De andere begeleider was er alleen voor mij. Desondanks had ik aan de gesprekken met hem ook niet veel. Ik voelde me buitengesloten en angstig. Van mijn gevoelens wilde ik niet weten, omdat ik het nog een aantal jaren moest volhouden. Ik deed misschien een poging bij mijn psycholoog.

 

Beproevingen

Aangezien ik een belangrijk doel voor ogen had, het behalen van mijn vwo-diploma, was ik wel gemotiveerd om vol te houden. Maar dat het niet goed ging merkte ik bijvoorbeeld doordat ik nogal eens in paniek raakte bij toetsingen, en zelfs op de grond heb liggen huilen. Mijn begeleiding regelde een aparte ruimte voor me om toetsen te maken. Dat was ook om mijn medeleerlingen niet te storen, zo zei de begeleider die af en toe met hen sprak. Ergens tussendoor kreeg ik mijn diagnose autisme. Dat vond ik niet leuk, want het moest met een IQ-test, net als voor mijn eerdere diagnose. En dat was stressvol.

 

Een gebrek aan nut

Van de begeleiding die buiten schooltijd kreeg, kan ik me niet veel meer herinneren. Ik mocht weleens iets creatiefs doen zoals kleien, schilderen of schrijven. Dat was leuk. Ik was er nog niet zo goed in om over mezelf te vertellen, en ook  nog niet toen ik op de middelbare school zat. Als tiener had ik bovendien na school en het maken van mijn huiswerk bijna geen energie meer over om erachter te komen welke hobby’s bij me pasten. Van school naar huis en van huis naar de psycholoog, dus.      

 

Keerpunt

Toen ik naar de universiteit ging, dacht ik dat ik niet zonder een aparte ruimte kon bij toetsingen. Ik dacht dat ik de stress van een tentamen niet aankon. Misschien was ik ook niet slim genoeg, want ik had medeleerlingen en docenten die dat over me gezegd hadden op de middelbare school. Dat neemt niet weg dat er ook docenten waren die wel in mijn capaciteiten geloofden, en medeleerlingen die best aardig waren. Maar de negatieve dingen zijn makkelijker te onthouden. Mijn angst bleek niet gegrond. Ik kon mijn tentamens gewoon rustig maken, en met goede resultaten. En op de faculteit was het gezellig.

 

Vooruitgang en stilstand

Om zelfstandig te worden in de stad Leiden waar ik nu woonde, hadden ik en mijn ouders woonbegeleiding geregeld. Dat was voorlopig voldoende. Na drie jaar studeren liep ik vast met schrijfopdrachten. Die kostten voorheen al moeite, omdat ik niet durfde te vertrouwen op mijn keuzes. Plotseling maakte ik geen voortgang meer met een laatste afrondende paper en mijn bachelorscriptie. Met mijn minor, die werd gegeven door andere docenten maar wel gerelateerd was aan de inhoud van de rest van mijn bachelorstudie, was ik toen al gestopt. Dit omdat zij me niet konden uitleggen waar ik over moest schrijven en ook niet hoe ik de hoofdzaken van de bijzaken moest onderscheiden voor de tentamens.

 

Je kunt niet alles hebben

De vriendin die ik tijdens mijn bachelorstudie had sprak ik niet meer. Ik hoefde inmiddels niet meer naar de universiteit voor colleges, dus zag haar niet meer vanzelf. Ik zocht nog wel mensen op, maar had geen motivatie voor het onderhouden van sociale contacten. Bij elkaar was het te veel en kostte het te veel moeite.

 

Zelfreflectie

Ik ging weer naar een psycholoog. Dat was een veel betere ervaring dan eerder. Deze praktijk was gespecialiseerd in autisme, en voor het eerst merkte ik dat ik echt iets aan de gesprekken had. Daar hoort wel bij dat ik beter over mezelf kon praten dan als kind en als tiener. Na een paar jaar niet met mijn opleiding bezig geweest te zijn, kon ik mijn studie afronden. Tussendoor had ik ook nog stage gelopen en meer werkervaring opgedaan bij een theehuis (een werkervaringsplaats voor onder andere mensen met autisme). Het afronden van mijn masterstudie was niet makkelijker dan het afronden van mijn bachelor, maar ik vind het te kortgeleden om daarover uit te weiden.

 

Naar de therapeut en toch zelfstandiger

Het kan voelen als falen als je je niet kunt redden zonder professionele hulp. Je twijfels en problemen kun je ook met vrienden en familie bespreken. Zeker als volwassene is dit een idee dat vroeg of laat in je hoofd gaat zitten als je er geen overtuiging tegenover stelt. Er zullen mensen in je omgeving zijn die er zo over denken. Ik ben het daar niet mee eens, want ik vind dat het getuigt van zelfstandigheid om te erkennen dat er dingen zijn die je aan jezelf kunt verbeteren.

 

Een toekomst

Tegelijkertijd voelt het oneerlijk dat ik al zo lang voor van alles begeleiding nodig heb vanwege mijn autisme. Alsof ik moet veranderen omdat anderen niet langs mijn sociale onhandigheid kunnen kijken. Dat is wat kort door de bocht, maar ik vind dat de hoeveelheid aanpassingen die ik nodig heb niet in verhouding staat tot mijn beperkingen. Net zoals iedereen wil ik graag gehoord worden en erkend worden in mijn capaciteiten. Mag ik wel zelfstandig worden, of vinden anderen dat onveilig omdat ze niet weten wat ze van iemand met autisme kunnen verwachten? Ik probeer het zelf te onderzoeken, net als mijn eigen aannames.

 

Gepubliceerd op 24 april 2025

*

 

'Dit is wel heel autistisch'

Autisme in de dagelijkse spreektaal

 

Er bestaan herinneringen die zo futiel voelen dat ik niet meer weet waarom ze indruk op me gemaakt hebben. Totdat ik mezelf toesta een patroon gewaar te worden. Een kanorivier omgeven door groen op een zaterdag begin zomer 2010. Een van de hoogtepunten in mijn niet zo gelukkige tienerleven zijn de uitstapjes van de zorgboerderij waar ik om de zaterdag naartoe ga. Aan de orde is de vraag wie met wie in een kajak wil. Zowel de begeleiders als enkele etiketjongeren zoals ik zien iedereen graag in een tweepersoonskajak. Dan kunnen de snelheidsmaniakken bij elkaar, en kunnen de luieren en zwakkeren profiteren van iemand die sterker is. ‘Ik wil alleen’, zegt iemand. ‘Autist’, zegt een ander van ons grappend.

 

Verandering van tijd en plaats: voorafgaand aan een les op de universiteit waar ik mijn bachelorstudie volgde op een doordeweekse dag in november 2014. Sommigen zijn nog bezig met het vinden van een zitplaats. Iemand die normaal aan de overkant van het lokaal zit neemt nu plaats naast mij. Ik ken haar alleen van gezicht, en ook nog alleen van dat ene vak. Nadat we twee minuten geen woord hebben gewisseld zegt ze: ‘dit is wel heel autistisch’, waarna ze opstaat en wegloopt naar een voor mij eveneens vrijwel onbekende studente waar ik haar al vaker naast zag zitten.

 

De waarheid is dat ik eigenlijk niet wil weten waarom dit soort herinneringen in mijn langetermijngeheugen terecht zijn gekomen. Weliswaar is het normaal om na te denken over dagelijkse beslommeringen. Maar soms kan ik gebeurtenissen geen plek geven. Mijn interesse was door iets gewekt en de gebeurtenis is opgeslagen als herinnering. Ik speel de aspecten die indruk op me gemaakt hebben opnieuw af om tot een conclusie te komen over wat ik ervan vind en of ik er nog iets mee moet doen. Het gepeins loopt over in gepieker. Ik vermoei mezelf door telkens dezelfde details na te lopen en daar nog details aan toe te voegen vanuit mijn fantasie of interpretatie. Misschien heb ik die gebeurtenissen toch niet helemaal verwerkt.

 

In de bovenstaande twee situaties werd gedrag autistisch genoemd. De eerste keer gaat het om gedrag van een ander, en de tweede keer om het eigen gedrag. Maar dat is niet het onderscheidende aspect van de twee herinneringen. De twee personen uit mijn eerste herinnering hadden allebei zelf autisme. Van de persoon uit de tweede gebeurtenis vermoed ik dat diegene geen autisme heeft, en waarschijnlijk ook geen autistische mensen in haar omgeving had. Ik heb de opmerking onthouden als achteloos en vrij ongeïnteresseerd, want deze persoon sprak mij niet aan. Ik kan me herinneren dat ik niet boos werd, maar me er wel aan stoorde. Toch heb ik me stilgehouden.

 

Waarom ik het gebruik van het woord ‘autist’, of als afgeleide daarvan ‘autistisch’, zo snel problematisch vind, is het feit dat er nog altijd een stigma verbonden is met autisme. Iedere keer dat ik het woord ‘autist’ hoor, word ik herinnerd aan mijn worsteling om mezelf te accepteren zoals ik ben. En ja, ik weet dat ik die verbinding zelf gelegd heb, maar er valt op maatschappelijk niveau veel te verbeteren. Er zijn veel mensen die een niet-kloppend of onaf idee hebben van wat autisme inhoudt. Het heersende beeld is dat mensen met autisme op zichzelf gericht zijn, waardoor ze bijvoorbeeld niet graag samenwerken. Daarnaast zouden ze sterk hechten aan vaste structuren en niet flexibel zijn. Ze zijn gefixeerd op een beperkt aantal hobby’s. Zoals in de dramafilm Rain Man(Barry Levinson, 1989) te zien is, zouden hoog-functionerende autisten enkele sterk ontwikkelde vaardigheden hebben, maar hebben zij wel hun hele leven behoefte aan begeleiding.

 

De vooroordelen over autisme worden in stand gehouden door hoe de media autisme simplificeren en duiden als een verzameling gebreken die lastig zijn voor iemands sociale omgeving. Soms zou het voor mijn gevoel de druk wegnemen mijn autisme te moeten verbergen, wanneer ik ervoor zou kiezen hardop te zeggen dat ik autisme heb. Maar de bestaande vooroordelen maken dat ik geneigd ben om meer uit te leggen dan ik me had voorgenomen en me te excuseren voor de ruimte die ik inneem als ik niet aan de verwachtingen van een ander lijk te kunnen voldoen. Ik weet uit ervaring dat het niet altijd helpt om uit te leggen wat ik nodig heb.

 

Ook ik noem weleens iemand een autist. Ik vind dat geen probleem zolang ik die ander een beetje ken en vertrouw. Zelf een autist genoemd worden is lastiger. Het helpt als een ander weet dat het bij mij hoort, en nog meer als het ook bij die ander hoort. Voor mij heeft het woord al snel een bepaalde lading. De betekenis ervan vind ik niet vergelijkbaar met iemand blind noemen. Het klinkt namelijk logisch en eenduidig om blindheid te associëren met iets over het hoofd zien. Mij lijkt dit niet beledigend, maar ik spreek niet vanuit de ervaring van een blinde. Het woord ‘blinde’ verwijst namelijk wel naar een gebrek, namelijk de afwezigheid van de mogelijkheid om te ‘kijken’. Om zelfstandig te kunnen functioneren zal de echte blinde met andere vaardigheden moeten compenseren.

 

Woorden doen ertoe: taal weerspiegelt de heersende opvattingen. Wanneer taalgebruik verandert, kan de betekenis van woorden mee veranderen. Zolang de bijbetekenis van ‘autist’ een raar, antisociaal of onzelfstandig persoon is, zou ik graag willen dat iedereen zich uit respect inhoudt. Noem gedrag ongemakkelijk, of star, of lomp, of monnikenwerk, weet ik veel. Of nee: ik maak het leuker en minder betuttelend. Het zou ontspannen zijn wanneer mensen met autisme en de mensen die zij genoeg vertrouwen zich onderling juist niet inhouden. Noem elkaar autistisch, zodat ‘autist’ verandert in een soort geuzennaam. Ik wil voorstellen om dat gebruik maar gelijk internationaal te introduceren.

 

Gepubliceerd op 12 maart 2025

*

 

Stank en de magie van het dier

 

Al zolang ik me kan herinneren ben ik overgevoelig voor geur. Als kind had ik soms al last van stank. Vooral die van mezelf. Het betekende dat ik het moeilijk vond om mezelf goed te verzorgen. Wat stonk raakte ik liever niet aan, en juist niet als ik me niet kon ontdoen van de bron. Daarmee bezig zijn betekende bewust bezig zijn met het ruiken van de geur, en dat had tot gevolg dat ik afstand wilde nemen van mijn eigen lichaam. Maar dat gaat dus niet als je met je eigen lichaam samenvalt. Het kan zijn dat ik me niet meer herinner dat ik geen problemen had met geur, omdat ik bijvoorbeeld langer nodig had dan anderen om mezelf goed te leren verzorgen. De kans dat ik jou nu zou vinden stinken is ook groot, beste lezer. Neem dat niet (te) persoonlijk.

 

Wat onbekend is schijnt meer te stinken dan het bekende. Of dat bij iedereen klopt weet ik niet, en is een subjectieve ervaring. Zelf vind ik dieren bijvoorbeeld niet meer stinken dan mensen. Lange tijd was ik zelfs liever in de buurt van dieren dan van mensen. Van mijn ouders mocht ik geen huisdier, tot ik de goudvissen van mijn oma erfde. Maar goudvissen deden me weinig. Ik had ze graag willen aaien, naar me toe zien zwemmen als ik thuiskwam, om daarna met ze te spelen. Maar ik zag niet veel in die oogjes. Ook toen Kanarie en Pietje dood waren mocht ik alleen nieuwe vissen, want we hadden een vloer die niet tegen vocht kon. En wie ging er voor dat huisdier zorgen, elke dag? De poep opruimen? Nou? Dat hield ik vast niet vol. Wel mocht ik naar paardrijles. Het probleem was alleen: ik was bang van paarden en begon al te trillen als ik bij ze in de buurt kwam. Ze waren schrikachtig, en een hoofdstel en zadel bevestigen aan het paard vond ik zo makkelijk niet. De paardenmeisjes hadden niet zo veel geduld met me. Ook de instructrices niet. Harder drijven moest ik. Want hij luistert niet naar je, je moet duidelijkere hulpen geven. Op een gegeven moment had ik het er wel mee gehad: ik werd er niet beter in. Maar ik hield nog steeds van paarden en andere dieren. Ik had mijn slaapkamer vol dierenposters.

 

Op mijn zestiende ben ik weer begonnen met paardrijden, om pas te stoppen op mijn vijfentwintigste omdat ik geen tijd meer had. Ik was veel minder bang dan eerder, maar helemaal zeker van mezelf werd ik ook niet. Ik werd onzeker over mijn eigen onzekere sociale communicatie, want paarden spiegelen je gedrag. Toch had ik het erg naar mijn zin en voelde ik me gehoord op de manege, ook door andere dierenliefhebbers. Nog steeds is het zo dat als ik ergens paarden of andere dieren zie (behalve sommige insecten, knaagdieren, en vogels. Niet heel verwonderlijk lijkt me), ik naar ze toe ga om naar ze te kijken, ze misschien te aaien, ze te zien reageren, ze te horen en  te ruiken. Als ik in de buurt ben van dieren kan ik aan ze zien hoe ze zich voelen en wat ze van mij vinden. Ik word blij en rustig van ze als ik merk dat zij mij accepteren zoals ik ben, en nog meer als zij ook rustig van mij lijken te worden omdat ik duidelijk ben naar hen.

 

Omdat ik tijdelijk niet op mezelf woon kan ik nog steeds geen huisdier nemen. Wel ben ik opnieuw met paarden bezig om mijn angsten te verminderen. Praten over mezelf is namelijk niet genoeg om zelfstandiger te kunnen worden: als ik contacten wil onderhouden met mensen moet ik me eigenlijk eerst leren verbinden met paarden. Op de bedoelingen van een paard kun je namelijk vertrouwen. Op die van een mens niet per se. De lessen die ik volg zijn niet makkelijk, maar ik leer wel over mezelf. En nog beter: na de eerste paar lessen heb ik geen angst meer gevoeld. Dat ik vrijwel altijd naast de paarden loop en er niet op zit, en ook niet met ze galoppeer, maakt het wel makkelijker voor me. Sprongetjes doen we wel. Soms doe ik die zelf voor om te laten zien dat balkjes niet eng zijn.

 

Hoewel ik niet weet of ik met paarden zal blijven omgaan, merk ik dat het me veel brengt als mens met autisme. Ik voel de rust in mijn lichaam toenemen, evenals de ruimte om met mijn omgeving bezig te zijn in plaats van alleen met mezelf. Hoe dat komt? Omdat ik bij een dier in de buurt ben. Daarentegen raak ik helemaal overprikkeld als ik langdurig in een omgeving met veel mensen ben. Dat ik nog steeds liever dieren dan mensen om me heen heb klopt gelukkig niet meer.

 

Gepubliceerd op 30 januari 2025

 

*